Foto Het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht Bron: Niek Verlaan
Peter Pelzer is coördinator van de cursus Ruimtelijke Ordening in een Veranderend Klimaat van de Faculteit Geowetenschappen aan de Universiteit Utrecht. In deze cursus brengt hij professionals uit verschillende disciplines samen, om te leren en te discussiëren op het snijvlak van klimaatadaptatie en planologie.
Dr. Peter Pelzer is universitair docent aan het departement Sociale Geografie en Planologie van de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht. Hij is tevens programmadirecteur Onderwijs voor Professionals en verbonden aan de Urban Futures Studio, een transdisciplinair instituut dat mogelijke toekomsten verkent.
Waar gaat de cursus Ruimtelijke Ordening in een Veranderend Klimaat precies over?
Het doel van deze cursus is klimaatadaptatie en ruimtelijke ordening in gezamenlijkheid bespreken en onderzoeken. We leggen eigenlijk alle processen op tafel: hoe werkt gebiedsontwikkeling? Hoe komen woningen tot stand? Wat betekent zeespiegelstijging? Wat kun je doen aan klimaatadaptatie? Al deze onderwerpen bekijken we vanuit een institutioneel én biofysisch perspectief. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat legt de nadruk nu bijvoorbeeld sterk op water- en bodemsturing, maar op diezelfde bodem hebben projectontwikkelaars grondposities en daarmee een zelfrealisatierecht. Het zijn verschillende partijen met verschillende belangen, maar de grond waarop ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt is dezelfde. Is er een andere, gedeelde richting mogelijk? Dus hoe zorg je ervoor dat je deze perspectieven samenbrengt? In deze cursus onderzoeken docenten Marjolijn Haasnoot, Edwin Buitelaar en ik, samen met de deelnemers, oplossingen hiervoor.’
‘Deelnemers willen heel graag met elkaar praten en van elkaar leren’
Wat is het belang van deze cursus?
‘Onze cursus heeft dus echt een interdisciplinaire ambitie: state of the art-kennis delen (vanuit bijvoorbeeld het IPCC en het planologisch debat) en daarbij ook verschillende werkvelden met elkaar verbinden. Deelnemers werken bijvoorbeeld bij een waterschap, bij een aannemer, bij een adviesraad of bij de overheid. Door hen samen te brengen, kunnen ze op een andere manier naar vraagstukken en problemen kijken waar zij dagelijks tegenaan lopen. Tijdens de bijeenkomsten valt op dat deelnemers heel graag met elkaar willen praten en van elkaar willen leren. Dat komt denk ik omdat zij veel nog niet wisten over het kennisgebied van anderen, terwijl ze wel het gevoel hebben dat ze er iets mee moeten.’
Waar zit ruimte voor verbetering op deze thema’s?
‘De belangen die in de ruimtelijke ordening spelen zijn op dit moment nogal tegengesteld. Aan de ene kant is er ambitie op het thema van klimaatadaptatie, door een water- en bodemgebruik dat meer in lijn is met de fysische geografie van Nederland. Daartegenover staat een enorme druk om snel veel woningen te bouwen, en daar zijn regelmatig slappe bodems of laaggelegen gebieden voor beoogd. Dat zijn dus twee op zichzelf begrijpelijke belangen die op dit moment nog niet goed samenkomen.’
‘Wat we eigenlijk nodig hebben is een verbreding van de oplossingsruimte, zoals Marjolijn Haasnoot dat noemt. Kunnen we de ‘regels van het spel’ van de ruimtelijke ordening zo aanpassen, dat toekomstige generaties die te maken hebben met een veranderend klimaat nog wat te kiezen hebben? Om een voorbeeld te geven: in gebiedsontwikkeling wordt vaak een grondexploitatie gehanteerd, een ruimtelijke rekensom met toekomstige kosten en baten. Maar hierbij wordt maximaal 30 jaar vooruit gekeken, terwijl huizen er ook daarna nog staan. Wie betaalt voor de toekomstige kosten van bijvoorbeeld waterbescherming of -berging, en moeten we niet naar een grondexploitatie van de langere termijn? Dat zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot een verbreding van de oplossingsruimte, want je zou de rol van water en bodem veel meer kunnen inprijzen. Op die manier wordt het economisch rendabeler om op de meest geschikte bodems woningen te bouwen.’
‘Dit is zowel een wetenschappelijke als een maatschappelijke zoektocht.’
Welke inzichten levert deze cursus op?
‘Het is zowel een wetenschappelijke als maatschappelijke zoektocht, dat vind ik heel boeiend. Daarbij leggen wij, als gedeeld uitgangspunt in de cursus, een nadruk op intergenerationele rechtvaardigheid. Oftewel, hoe zorgen we ervoor dat we Nederland op een goede of nog betere manier voor onze nakomelingen achterlaten? Enerzijds hebben we meer verbeeldingskracht nodig, maar tegelijkertijd onderschatten we ook hoe belangrijk vanzelfsprekende instrumenten – zoals de grondexploitatie – zijn voor de keuzes die we over de toekomst maken. Daarom richten we ons in deze cursus niet alleen op toekomstscenario’s, maar willen we ook ‘de motorkap opendoen’: kritische vragen stellen over de grondslagen waarop men keuzes maakt. Want iedereen heeft een eigen handelingsperspectief, en soms moet je dat ter discussie stellen.’
Welke tips wil je partners van het Deltaprogramma meegeven op het gebied van ruimtelijke ordening?
‘Durf die motorkap open te doen en kijk dus kritisch naar je eigen assumpties. Ga er niet van uit dat iedereen binnen de watergemeenschap alle kennis in huis heeft, en durf andere gemeenschappen op te zoeken. Dat is misschien lastig omdat je elkaars taal moet leren spreken, maar het gaat allemaal om de juiste keuzes voor onze ruimte, nu en in de toekomst. Het is wonderlijk dat we het in de ene gemeenschap over “bodem” hebben en in de andere over “grond”, terwijl het eigenlijk om precies hetzelfde gaat.’
'Het is wonderlijk dat we het in de ene gemeenschap over “bodem” hebben en in de andere over “grond”, terwijl het eigenlijk om precies hetzelfde gaat.’
‘Deze combinatie van kennisdeling tussen partijen en een kritische houding naar eigen opvattingen is wat mij betreft ook de lijn waar het Deltaprogramma een wereld te winnen heeft. Ruimtelijke adaptatie is natuurlijk een van haar thema’s, maar hier is echt nog werk te doen. De ruimtelijke ordening is de afgelopen twintig jaar sterk gedecentraliseerd; dat maakt het speelveld complex. Dit zal soms tot conflict of ingewikkelde gesprekken leiden, maar liever die spanning opzoeken dan de kop in het zand steken, waarbij toekomstige generaties nauwelijks nog bij kunnen sturen.’