Foto Kennisdag Zoetwater. Beeld: Marleen van Sluijters

Samen in gesprek over de aanpak van wateruitdagingen

Op 29 september 2025 vond in de Prodentfabriek in Amersfoort de Kennisdag Zoetwater plaats. Een veelzijdige groep professionals, onderzoekers, beleidsmakers en andere betrokkenen uit de deltacommunity kwam samen om kennis en ervaringen te delen over de toekomst van ons water. Het uitwisselen van ervaringen, het presenteren van praktische voorbeelden en het benoemen van kennishiaten vormden de kern van deze dag. De boodschap was duidelijk: alleen door samen te werken, kennis te benutten en gericht nieuwe inzichten te ontwikkelen, kunnen we onze delta leefbaar en veerkrachtig houden in een toekomst waarin zoetwater schaarser en schaarser wordt.

Steeds minder weerbaar tegen extremen

De dag begon met een plenaire sessie en bood in de middag een breed aanbod aan deelsessies, variërend van technische onderwerpen, zoals het krimp- en zwelgedrag van kleigrond, tot vraagstukken over governance en waterbesparing. Dagvoorzitter Niko Wanders opende de bijeenkomst met een duidelijke boodschap: ons land wordt steeds minder weerbaar tegen extremen als droogte en wateroverlast. Wanders had hierbij zelf drie kernvragen bedacht en centraal gesteld: moeten we inzetten op uniforme normen of juist maatwerk per locatie? Op welke schaal moeten maatregelen worden toegepast? En wat zijn de kennishiaten?

‘We hebben water te lang als vanzelfsprekend beschouwd’

Water is niet meer vanzelfsprekend

De eerste plenaire spreker, Lukas Repa, policy officer bij de Europese Commissie, zette de toon met een indringende vraag: waarom kunnen we water niet meer gebruiken zoals gewoonlijk? Hij wees op de groeiende schaarste, veroorzaakt door het smelten van gletsjers en de daarmee samenhangende verminderde toevoer van water, de opkomst van grote datacenters en de verstedelijking die natuurgebieden verdringt. ‘We hebben water te lang als vanzelfsprekend beschouwd, vervuild en verbruikt’. 

Vanuit Europees perspectief schetste Repa vijf acties om droogte aan te pakken: de vraag terugbrengen, het aanbod vergroten, flexibiliteit en efficiëntie verbeteren, en misschien wel het belangrijkste: de vervuiling van water verminderen. Aangezien waterschaarste grenzen overschrijdt, benadrukte hij het belang van een goede samenwerking tussen de lidstaten. 

Lessen uit Vlaanderen

Professor Patrick Willems van de KU Leuven presenteerde zijn kijk op de Vlaamse aanpak van droogtebeheer en waterzekerheid. Hij legde uit hoe het VRAG – een afwegingskader – tijdens waterschaarste bepaalt welke functies prioriteit krijgen. Dat doet denken aan de Nederlandse verdringingsreeks.

‘Een gedeeld risicobesef tussen alle partijen is een belangrijke succesfactor’

Naast deze reactieve aanpak werkt Willems ook met een proactieve methode, vergelijkbaar met het Deltaprogramma Zoetwater. Daarbij draait het ook in België om een omslag: van water zo snel mogelijk afvoeren naar water vasthouden waar het kan.
Volgens Willems is een gedeeld risicobesef tussen alle partijen een belangrijke succesfactor. Top-down zijn daarvoor duidelijke methoden en nationale kaders nodig, terwijl bottom-up juist in gebiedscoalities gezamenlijk de doelen worden vastgesteld.

In gebiedsprocessen brengt hij bovenstrooms tot benedenstrooms alle knelpunten in kaart en bespreekt deze met lokale partijen. Per probleemgebied bepalen betrokkenen eerst samen welke risico’s aanvaardbaar zijn. Daarna volgen pas de modellen die objectief laten zien welke maatregelen nodig zijn. Die acties worden verdeeld over de verantwoordelijke partijen en vastgelegd in één pakket. Door deze aanpak systematisch door te voeren tot benedenstrooms geen problemen meer resteren, en door iedereen vanaf het begin deelgenoot te maken, ontstaat volgens Willems een breed gedragen oplossing.

Paneldiscussie: terug naar de kernvragen

In de paneldiscussie sloten Sharon van Geffen-Muurling van Rijkswaterstaat en Micha Werner van IHE Delft zich aan bij de plenaire sprekers. Zij reflecteerden op de door Wanders benoemde vragen: moeten we inzetten op uniforme normen of juist maatwerk per locatie? Op welke schaal moeten maatregelen worden toegepast? En wat zijn de kennishiaten?

Van Geffen-Muurling vertelde dat het verhaal van Willems voor haar onderstreept dat er voor bepaalde functies nationale doelen nodig zijn, waarbij voortdurend de vraag moet worden gesteld wat als aanvaardbaar wordt beschouwd. Over de schaal van maatregelen stelde Werner dat acties vooral lokaal moeten worden uitgevoerd, maar dat het functioneren van het watersysteem altijd op stroomgebiedsniveau moet worden bekeken. Van Geffen-Muurling onderschreef dat en gaf aan dat zij, mede door beide sprekers, weer werd aangezet om nadrukkelijker te denken vanuit het hele stroomgebied, dat soms zelfs grensoverschrijdend is.

Repa voegde daaraan toe dat co-creatie hierbij essentieel is. Volgens hem zorgt dit ervoor dat alle sectoren worden betrokken bij besluiten, wat belangrijk is wanneer bepaalde sectoren offers moeten brengen, zoals het afstaan of verkopen van grond. Hij benadrukte dat ook Europese normen nodig zijn om te voorkomen dat bovenstrooms water wordt onttrokken dat benedenstrooms hard nodig is. Als voorbeeld noemde hij Oostenrijkse boeren die, ondanks hun bewustzijn van waterschaarste, toch water uit de Donau halen, met tekorten stroomafwaarts tot gevolg. Zulke situaties onderstrepen voor hem het belang van denken in termen van het hele stroomgebied.

Tot slot kreeg Van Geffen-Muurling de vraag wat zij zou doen met tien miljoen euro om een kennistekort aan te pakken. ‘Ik zou betere modellen ontwikkelen voor zoutconcentraties en meer inzicht willen krijgen in de schade die optreedt bij zoutconcentraties,’ antwoordde ze. Er is volgens haar nog veel onduidelijk over de relatie tussen zoutconcentraties en economische of ecologische schade. Met zulke kennis kan volgens haar een helder handelingsperspectief worden ontwikkeld.
De Kennisdag Zoetwater liet zien dat de uitdagingen rond zoetwatertekorten worden herkend en erkend. Van Europese beleidsmakers tot lokale waterbeheerders: allen zien de noodzaak van samenwerking tussen disciplines, regio’s en bestuurlijke niveaus.