Foto Hoogwater in de Waal bij Gendt. Bron: Tineke Dijkstra
Aan het woord Jaap Slootmaker, directeur-generaal Water en Bodem bij IenW
Wat er de afgelopen jaren is veranderd binnen het waterdomein, en wat ik verwacht voor de komende jaren? Dat is niet gemakkelijk om in een voorwoord te vatten, maar ik doe een poging.

Allereerst is het goed te benoemen dat er ook heel veel niet veranderd is. Waterveiligheid, -kwaliteit en -beschikbaarheid waren, zijn en blijven voor ons land van existentieel belang. Dat vergt langetermijndenken; denken in verschillende scenario’s voor de toekomst, zoals het Deltaprogramma dat doet. Wat ook niet is veranderd, is de mate van samenwerking in het waterdomein. Nederland kent een rijke historie van samenwerken tussen kennis en wetenschap, overheden en bedrijfsleven die we dagelijks koesteren als basis om tot verstandige en breed gedragen voorstellen te komen.
Wat wél veranderd is in de afgelopen jaren, is de grote impact van klimaatverandering op het water en bodem-beleid. Het tempo en de mate waarin nieuwe scenario’s zich zullen voltrekken zijn onzeker, maar feit is dat deze de basis moeten vormen van nieuw beleid. Dan hebben we het niet alleen over de verre toekomst, maar ook over hier en nu. Wateroverlast en droogte zijn in slechts een paar jaar urgente onderwerpen geworden waar op korte termijn oplossingen voor nodig zijn.
'Water heeft altijd al richting gegeven aan de inrichting van Nederland. De druk op de ruimte is echter sterk toegenomen als gevolg van (economische) groei en ambities'
Maar ook in relatie tot andere vraagstukken in het ruimtelijk domein is de afgelopen jaren veel veranderd. Het waterbeleid is (weer) explicieter onderdeel geworden van de planvorming binnen het ruimtelijk domein. Historisch gezien zijn ruimtelijke ordening en waterbeleid in ons land altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden geweest; water heeft altijd al richting gegeven aan de inrichting van Nederland. De druk op de ruimte is echter sterk toegenomen als gevolg van (economische) groei en ambities. Tegelijkertijd vragen waterveiligheid, -kwaliteit en -beschikbaarheid ook meer ruimte, zeker met het oog op de klimaatscenario’s. Dat zorgt voor spanning en vraagt om samenhangende ruimtelijke planvorming én politieke keuzes die deze planvorming ondersteunen. De lagenbenadering helpt daarbij.
Zojuist beschreven veranderingen leiden tot buitengewoon uitdagende en inspirerende jaren voor het water en bodem-beleid en het Nationaal Water Programma. Daarin zullen deze veranderingen zijn weerslag krijgen. Op korte termijn zullen we bijvoorbeeld voorstellen moeten doen voor het omgaan met wateroverlast als gevolg van piekbuien. Hoeveel neerslag in hoeveel tijd moet het water- en bodemsysteem kunnen opvangen? Hoeveel schade, in hoeveel tijd, is aanvaardbaar? En wat betekent dat voor ruimtelijke ordening in de verschillende gebieden? De afstemming via het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) moet daarbij helpen.
Voor de middellange tot langere termijn zullen we voorstellen moeten formuleren voor het omgaan met langere periodes van droogte en zoetwatertekort. Wat is technisch nog mogelijk, wat niet meer en welke keuzes voor verdeling van beschikbaar zoetwater resteren dan? In Deltaprogramma Zoetwater (DPZ) in combinatie met het programma Ruimte voor de Rivier 2.0 vindt de voorbereiding plaats. Voor de langere termijn dringt ook het maken van de eerste keuzes voor het omgaan met zeespiegelstijging zich steeds nadrukkelijker aan ons op. En zo kan ik nog wel even doorgaan.
'Welke keuzes moeten we wanneer maken?'
Kenmerkend voor de komende jaren is echter niet alleen de inhoudelijke complexiteit. De mogelijkheden en besluitvorming daarover via het Nationaal Waterprogramma 2028-2033. Ten minste even belangrijk voor de komende jaren is het organiseren van ‘besluiten in onzekerheid’. Welke keuzes moeten we wanneer maken? Langer wachten geeft meer kennis en zekerheid, maar ook het risico dat we dan te laat zijn en/of de lock-in vergroot hebben. Sneller beslissen voorkomt risico’s, maar vergroot de kans op ondoelmatige of onjuiste keuzes. Het denken in adaptatiepaden helpt hierbij. Belangrijk daarbij is te realiseren dat dat dus niet alleen een waterinhoudelijk vraagstuk is, maar sterk verweven met de voortgaande ruimtelijke ordening. Die dwingt soms ook tot ongemakkelijke keuzes in onzekerheid.
Keuzes met een vergaande impact voor de inrichting van Nederland vergen grote maatschappelijke betrokkenheid. De samenwerking vanuit de waterwereld zal zich komende jaren verder moeten verbreden. Verbreding als het gaat om de traditionele samenwerking tussen kennis en wetenschap, overheden en bedrijfsleven. En verbreding naar de andere publieke partners in het ruimtelijk domein. Maar ook verbreding met de samenleving, met jongeren en met ‘nieuwe’ partners uit de financiële wereld. Deze samenwerkingen zijn van belang om te komen tot breed gedragen oplossingen en een doelmatige en rechtvaardige verdeling van kosten en risico’s.
Vanaf het begin met alle partijen aan de (juiste) tafel, met waardering voor elk belang, gebruikmakend van ieders kennis, samen zoeken naar de juiste balans: dat blijft wat mij betreft het adagium. Maar wel met de nodige tempo erin.