Foto Bastion 'Bult van Ketjen' in Zutphen. Fotograaf: © John Post - Post Media Producties

Het nationaal Deltaprogramma kan winst boeken als er goed naar het verleden gekeken wordt, zo stellen Ellen Vreenegoor en Menne Kosian van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). De samenwerking tussen beide partijen krijgt inmiddels steeds meer vorm, via onder meer de aanstelling van liaisons, een rol in het programmaoverleg en cofinanciering van Deltaprogramma-opgaven zoals Waterveiligheid, Klimaatadaptatie en Bodemdaling met de Uitvoeringsagenda Cultureel Erfgoed. Toch is er nog ruimte voor verdere onderlinge versterking.

Het Deltaprogramma zoekt steeds meer verbinding tussen de drie kerntaken (waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie) én met andere transities en sectoren, zoals de woningbouw en cultureel erfgoed. ‘We wonen in een delta en gaan al eeuwen om met water. Al sinds het ontstaan van de Noordzee verhoudt de mens zich tot te veel én te weinig water’, zegt Vreenegoor, coördinator van de uitvoeringsagenda. Dit betekent volgens Kosian, onderzoeker bij de afdeling Landschap, dat systemen die in het verleden zijn gemaakt en gebruikt voor het omgaan met water ook nu nog vaak te gebruiken zijn.

Terp Hogebeintum
Terpen zijn een oud voorbeeld van bescherming tegen hoogwater. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort / 14411-61857

Wiel niet opnieuw uitvinden

Daarvoor hoeven we niet per se telkens het wiel opnieuw uit te vinden. Vreenegoor: ‘Voor zoetwater kun je bijvoorbeeld kijken naar watermolenlandschappen. Er waren vroeger allerlei waterbekkens rond watermolenlandschappen, omdat de molens ook moesten draaien als er weinig water was. Die molenbekkens liggen er vaak nog, dus die zou je kunnen uitgraven en benutten als buffer.’ En in stedelijk gebied liggen er bijvoorbeeld reinwaterkelders onder historische panden in Amsterdam en in de Utrechtse wijk Kanaleneiland. Die kelders werden gebruikt voor de opslag van drinkwater, maar worden nu vaak bij woningen getrokken of als parkeergarages gebruikt. Een project als Adaptief Amsterdam slaat de brug tussen zoetwater en ruimtelijke adaptatie door beeldend uit te leggen waar nog elementen aanwezig zijn die bruikbaar zijn om de stad klimaatbestendiger te maken, bijvoorbeeld door water weer op te slaan in dit soort kelders.

Naast het opnieuw gebruiken van oude systemen, kunnen bestaande technieken ook in een nieuw jasje gestoken worden. ‘De gemeente Amersfoort is rond het stationsgebied bezig met een grote woningbouwopgave. Maar langzaamaan komt de gemeente erachter dat ze met de huidige plannen veel last krijgen van wateroverlast, omdat het water nergens meer heen kan.’ Vroeger voerden beken, die samenkwamen in de Eem, het water af. In de jaren dertig werden de beken doorsneden door het Valleikanaal, dat de rol van de oude beken overnam: ‘Het verval is daar niet zo groot, dus je zou sluizen in het Valleikanaal in kunnen zetten om het water de stad uit te voeren. De systemen, zoals de sluizen en oude inundatiegebieden, liggen er al. Dat is veel goedkoper dan de aanleg van een compleet nieuw watersysteem.’

Visual osendrop regen
Vroeger werden osendrops (smalle ruimte tussen huizen) gebruikt om hemelwater af te voeren. Adaptief Amsterdam onderzocht de mogelijheid om nog bestaande osendrops te gebruiken voor een klimaatbestendigere stad. Visual: © Project Adaptief Amsterdam: Dingeman Deijs en Jeroen Atteveld
Visual osendrop zon
Visual: © Project Adaptief Amsterdam: Dingeman Deijs en Jeroen Atteveld

Scheelt tijd en geld

Historisch onderzoek moet van begin af aan in projecten worden meegenomen, zeggen Vreenegoor en Kosian. Zo werk je vanuit de ontstaansgeschiedenis en kun je met passende oplossingen komen. Het Deltaprogramma is daarom sinds kort begonnen met deze werkwijze. Als hulpmiddel ontwierp de RCE een ‘stresstest plus’, een stappenplan om cultuurhistorische kennis onderdeel te maken van de stresstesten in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. Bijkomend voordeel is dat alle betrokken experts elkaar leren kennen, om vervolgens over dezelfde kennis te kunnen beschikken. Kosian: ‘Gemeenteambtenaren die ruimtelijke adaptatie in hun portefeuille hebben, kennen vaak hun collega’s van erfgoed of riolering niet. Terwijl die laatsten wel weten hoe het water in de stad wordt afgevoerd.’

Gedegen historisch onderzoek kost tijd, maar dat hoeft niet op gespannen voet te staan met de noodzakelijke versnelde aanpak van het nationaal Deltaprogramma. ‘Als je op tijd begint, is er genoeg tijd’, stelt Vreenegoor. En sterker nog, stelt Kosian, als je vanaf het begin goed rekening houdt met bijvoorbeeld streekeigen historische objecten en systemen en het ontwerp past in de leefomgeving, dan scheelt dat veel tijd en geld. En levert het ook meer draagvlak op. Zo werd het ontwerp van de dijkversterking van de IJsselkade in Zutphen zo aangepast dat er onder andere twee bastions in pasten wat de relatie tussen de stad en de rivier herstelde. ‘We moesten even een stap terug, maar uiteindelijk waren we sneller omdat niemand bezwaar maakte.’

Bastion IJsselkade Zutphen
Bastion in de IJsselkade in Zutphen. Foto: © John Post - Post Media Producties

Stip op de horizon

De komende jaren wordt de samenwerking tussen het nationaal Deltaprogramma en de RCE verder uitgewerkt. Vreenegoor: ‘Over vijf jaar willen we samen bereiken dat de kennis op orde is, vóórdat er dingen gedaan worden. Als je zo te werk gaat, kun je ook verantwoorden als en waarom je niks met de identiteit van een gebied wil doen. RCE wordt dus  graag op tijd betrokken bij projecten die in onderzoek of uitvoering gaan.’