Carla Moonen is een bekende in de waterwereld. Voordat ze als dijkgraaf uitvoering gaf aan het Deltaprogramma, was ze als raadsadviseur van het Kabinet van de Minister-president betrokken bij de totstandkoming ervan. Na een periode bestuursvoorzitter te zijn geweest van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn, is Moonen per 1 september 2018 Bestuursvoorzitter van Koninklijke NLingenieurs. Tevens is ze op 11 juni 2019 beëdigd als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Wat kunnen ingenieurs bijdragen aan de steeds complexer wordende uitdagingen rond waterveiligheid en zoetwater? Die ook steeds vaker interacteren met andere grote maatschappelijke opgaven? Vijf vragen aan Carla Moonen.

1.  Hoe betrokken voelt u zich bij het Deltaprogramma?

‘Ik werkte als raadsadviseur voor minister-president Balkenende en had water in mijn portefeuille. In die rol schreef ik mee aan de eerste kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Veerman. Die reactie lag er al binnen één week na de presentatie van het advies van de Commissie Veerman op 3 september 2008. Veel aanbevelingen die Veerman deed namen we over. Dat was het begin van het Deltaprogramma, de totstandkoming van het Deltafonds en de aanstelling van de eerste deltacommissaris. Annemieke Nijhof was directeur-generaal Water bij het ministerie van IenW. Onder haar leiding vond er een brede dialoog plaats, eigenlijk al in de geest van het Deltaprogramma.’  

‘Later was ik als dijkgraaf bij het Waterschap Brabantse Delta heel actief betrokken bij het Deltaprogramma in de periode dat de deltabeslissingen moesten worden genomen. In mijn gebied ging het om de Deltabeslissing Rijn-Maasdelta en de beslissingen in de Zuidwestelijke Delta. Als dijkgraaf kreeg ik uitvoeringsverantwoordelijkheid voor wat ik eerder als raadsadviseur van het Kabinet mede tot stand had gebracht.’

’ Nieuwe uitdagingen vragen om nieuwe innovaties’

2. Wat ziet u als dé grote uitdaging op watergebied voor de komende jaren?

‘Innovatie. De uitdaging waarvoor we staan, vraagt om disruptieve oplossingen. Hoe benutten we bijvoorbeeld slimmer het hemelwater in de steden? Dat leidt tot een ander ontwerp van onze gebouwde omgeving. De klimaatverandering heeft een directe impact op onze waterveiligheid en ook op de beschikbaarheid van zoetwater. De energietransitie komt daar als uitdaging bij. Maar denk ook aan de uitputting van grondstoffen: hebben we straks nog genoeg zand? We moeten erop voorbereid zijn dat we oplossingen van vroeger niet meer eindeloos kunnen herhalen. Nieuwe uitdagingen vragen om nieuwe innovaties.’

3. Welke rol zouden ingenieurs kunnen spelen om deze uitdagingen het hoofd te bieden?

‘Ik vind het belangrijk dat wij als ingenieursbedrijven onze krachten bundelen, en met andere partijen in de bouw-, ruimte- en waterwereld samenwerken en de dialoog aangaan.  Sinds kort ben ik bestuurslid van het Bouw Techniek en Innovatiecentrum BTIC, waaraan naast marktpartijen ook opdrachtgevers, universiteiten en hogescholen meedoen. Dat moet de markt prikkelen om met innovatieve oplossingen te komen. De mate waarin de oplossing innovatief is, hangt heel erg samen met de wijze waarop je uitvraagt. Dat betekent volgens mij dat de uitvraag meer op doelen moet plaatsvinden en dat opdrachtgevers meer aan marktpartijen moeten overlaten om met innovatieve oplossingen te komen om de waterveiligheid te garanderen of om verdroging tegen te gaan.

’We hebben continue instroom van slimme, goed opgeleide ingenieurs en technici nodig’

4. Wat is er daarnaast nog nodig?

‘Terwijl wij prachtige projecten doen, zijn wij als ingenieursbranche toch niet altijd even zichtbaar. Het goede nieuws is dat steeds meer jongeren zich in de techniek interesseren van VMBO tot WO. Die zijn ook allemaal nodig.  Ook het Techniekpact dat werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen én de rijksoverheid in 2013 ondertekenden om beroepen in de techniek te promoten, begint zijn vruchten af te werpen. Zo is de instroom van studenten bètatechniek in het hoger onderwijs de afgelopen tien jaar fors toegenomen. Dan is het wrang om te zien dat technische universiteiten zich steeds meer genoodzaakt zien om de instroom van studenten te begrenzen, wat alles te maken heeft met het achterblijven van de financiering van het universitair onderwijs. Dat is een maatschappelijk probleem. We hebben namelijk slimme, goed opgeleide mensen nodig om een bijdrage te leveren aan het bedenken en uitwerken van oplossingen voor de toekomst van een veilig en economisch sterk Nederland. Die oplossingen moeten toch echt komen van de nieuwe generatie ingenieurs en technici. In een ingezonden opiniestuk in Trouw (26 maart 2019, red.) heb ik samen met voorzitter Hendrik Postma van de Vereniging van Waterbouwers, de politiek opgeroepen om in deze studenten te investeren en de stops op technische studies af te schaffen.’

5. Heeft u een tip voor de deltacommissaris?

‘Ik denk dat het nodig is om nieuwe dwarsverbanden te leggen tussen verschillende thema’s. Bijvoorbeeld hoe een goede bodemvruchtbaarheid bijdraagt aan een goede zoetwatervoorziening. Uit onderzoek blijkt dat een vruchtbare bodem niet alleen goed is voor de landbouw, maar ook meer water kan vasthouden. De vraag is natuurlijk wel welke vormen van landbouw zich verhouden tot een duurzaam beheer van bijvoorbeeld de veenweidegebieden. Ingenieursbedrijven zijn gewend om integraal te denken en te ontwerpen. Zij kunnen een cruciale rol blijven vervullen bij de toekomstige inrichting van stad en land. De nieuwe deltacommissaris kan wat mij betreft breder kijken naar wat de robuuste inrichting is van een gebied waarbij je watergebruik, bodemgebruik en grondgebruik samen meeweegt. Ik geloof wel in die systemische benadering.’